Mogen beleidsmakers en toezichthouders er op vertrouwen dat ondernemers en consumenten certificaten en keurmerken op waarde schatten? Het fibronilschandaal als voorbeeld.
Bloedluis is vreselijk, voor zowel kip als boer. De gevolgen kunnen dramatisch zijn en echt goede middelen er tegen leken er tot voor kort er niet te zijn. Als er dan opeens een beter middel beschikbaar blijkt te zijn, is de opluchting – en de vraag – groot. Helaas.
Inmiddels is de ramp groot, zijn de eerste bedrijven failliet en zijn leveranciers gearresteerd. Veel kritiek gaat richting de NVWA. Anders dan anderen, ga ik in deze blog niet de pijlen op deze inspectie richten. De situatie is nog niet duidelijk en ik kijk naar de inspectie als een organisatie die al zwaar in de kramp zit. Kritiek zal een op korte termijn alleen een grotere kramp opleveren en niet een hogere voedselveiligheid. Het is ook wat te makkelijk – en er komt een nieuw kabinet aan. Graag wil ik wat dieper steken door een onderliggende vraag te stellen naar wat we eigenlijk van elkaar mogen verwachten als het om kwaliteit en toezicht gaat. Wat had in redelijkheid verwacht mogen worden van de boeren die het aanbod kregen van een middel dat veel beter zou helpen tegen de gevreesde luis? Hadden ze op het al dan niet aanwezig zijn van een certificaat moeten letten? Hadden ze zo genoeg zekerheid over de deugdelijkheid van het middel? Als een journalist van het NRC aan het oud-Kamerlid en oud-pluimveehouder Gert-Jan Oplaat een stelling op dit punt voorlegt geeft hij dit antwoord:
Q: “Iets wat te mooi klinkt om waar te zijn, is dat vaak ook.”
A: “Zeker, maar voor zover de boeren wisten, was het betrokken reinigingsbedrijf gecertificeerd. Moet de boer vervolgens dat certificaat weer gaan controleren?”
Deze zin wordt direct gevolgd door een verzuchting: een boer is een ondernemer, geen ambtenaar die hele dag bezig is met regels. Het is een sentiment dat deze auteur herkent, zowel van zijn opdrachtgevers als bij hemzelf. Maar dan toch. Wie de publicaties van de laatste dagen volgt, ziet ruwweg drie soort reacties van de pluimveehouders op het nieuwe middel (dus in de tijd dat de affaire nog niet was losgebarsten):
In alle voorzichtigheid, omdat het beeld nog niet compleet is, kan dus geconstateerd worden dat bij geen van de drie groepen een certificaat concreet een rol heeft gespeeld. Hoe ziet een certificaat er uit? In dit geval gaat het waarschijnlijk vooral om een etiket op de vaten in de sproeiwagen. Het NRC laat er een foto van zien. Op het etiket van het middel Dega 16 wordt gewaarschuwd voor schade bij inademing of oogirritatie. De werkzame bestanddelen worden niet beschreven. In technische zin is het de vraag of dit etiket als een vorm van kwaliteitsgarantie met de status van certificaat kan gelden, maar het punt is dat het bij niemand opkwam om naar een echt certificaat te vragen. Mooie spullen, goed gedrag, vertrouwdheid en pure opluchting over een nieuw middel waren veel krachtiger factoren.
Hoe dom is dat? Erg dom, want nu gaat er een andere juridische werkelijkheid toeslaan en daarin zijn certificaten of het ontbreken ervan wel degelijk van doorslag. Zeker als het om het ‘primair proces’ van de boer gaat, mag er eigenlijk geen sprake van certificeringsnaïviteit zijn. Tegelijk; hoeveel mag je van mensen verwachten? Er is een overvloed aan de certificaten en keurmerken. Je hebt als ondernemer inderdaad de tijd niet om die allemaal langs te lopen. Naar mijzelf kijkend, is de enige keer dat ik dit jaar echt op een certificaat heb gecontroleerd de situatie geweest waarin de schilder met een brander het dak van mijn schuur opging om de bitumen te vervangen. Dan wil je geen risico nemen en is het ook een kwestie van verzekerd zijn of niet. Maar op andere momenten? Ik heb wel iets anders te doen dan alles te checken. En die efficiencysprong van dat spul dan? Die Fipronil, of hoe heet het ook wel weer? Te mooi om waar te zijn? Hoe had ik moeten weten dat dat niet kan? Mijn computer wordt toch ook elk jaar sneller? We kunnen toch zoveel tegenwoordig?
Kortom, de kwestie ligt in ‘het echte leven’ genuanceerder dan je zou denken. Daarom is de ergernis over de toezichthouder wel voorstelbaar. Erg terecht om die tot zondebok te maken is het daarmee nog niet, zeker zolang de NVWA conform haar taak gewoon de wet heeft toegepast.
Ondertussen neem ik aan dat ook de NVWA niet blij zal zijn met de zoveelste vertrouwensbreuk tussen toezichthouder en onder toezicht gestelden. De meldingsbereidheid zal er waarschijnlijk niet door toenemen. Hoe daar mee om te gaan? Wat moet de NVWA doen? Je kan tenslotte niet op één persoon met voldoende gezond verstand je hele toezichtbeleid baseren en de rest afrekenen. Dat is geen risicobeleid, dat is niet proportioneel. Bij mij is deze vraag opgekomen: hoe kan het toch dar er zovelen zo onnadenkend achter elkaar aan zijn gaan lopen en hoe kan dat worden voorkomen?
Het begint op school
Het begint denk ik met een simpel gebrek aan logische vragen stellen en een gebrek aan ‘meetcultuur’. Waar komt die effectiviteitssprong vandaan? Klopt dat wel? Wie heeft wat gemeten? Het lijkt mij dat vragen als deze, inclusief wat elementaire statistiek, zaken zouden moeten zijn die er al op de school ingestampt moeten zijn. Is het lesprogramma wel goed? Staat omgaan met certificering wel op het lesprogramma?
Naar wie ga je toe met vragen?
De boer die de juiste vragen stelde maakt zich het verwijt dat hij te weinig heeft gewaarschuwd, maar zou het niet andersom moeten zijn? Waarom ga je niet te buur bij iemand die zou kunnen zeggen of zo’n middel deugt of niet? Hoe zijn de collegiale verhoudingen eigenlijk? Maar ook: welke rol kan bijvoorbeeld LTO hierbij spelen? Er kwam een tweet voorbij van iemand die de schuld bij het verdwijnen van het productschap legde. Zo simpel zal het niet zijn, maar het kan wel helpen als er een ‘eigen’ club helpt bij beslissingen over zaken die je zelf niet overziet.
Waarom niet wel vertrouwen op certificaten?
Anders dan wel gedacht wordt, komen certificaten en keurmerken niet uit de lucht vallen om ondernemers te plagen. Doorgaans zijn de onderliggende normen in nauw gesprek met de sector ontstaan en vastgesteld. Het zou helpen als dat nog meer zou gebeuren en transparanter dan nu. Als je als ondernemer een keer de formulering van een norm in het kader van een certificaat hebt meegemaakt, ben je misschien helemaal niet tevreden over het resultaat, maar je naïviteit ben je wel kwijt. Ook voor certificaten geldt dat de potentiële gebruiker en niet de bedenker ervan de ‘eigenaar’ moet worden.
Waarom niet meer transparantie vooraf over de normen?
Ook laboratoria en deskundigen moeten tijdig hun hun normen inzichtelijk maken. Als ik nu hoor hoe indringend de problematiek van de bloedluis is, dan kan ik het verbod op Fibronil onvoldoende rijmen met de kennelijk vrij ruime tolerantiegrenzen van de mens. Evenmin is voldoende duidelijk waarom hond en kat beschermd kunnen worden en kippen niet. Er zal vast een verhaal achter zitten, maar dat zou niet via krantenkolommen verteld moeten worden.
Enzovoort. Certificeringsnaïviteit is een logische houding in een situatie waarin de juiste vragen niet worden gesteld, maar net zoals in de rest van het leven is naïviteit geen excuus als het er op aan komt. De pluimveesector zal haar kritisch vermogen moeten opschroeven om onnodige fouten (‘unforced errors’) te voorkomen. Ondertussen doen beleidsmakers en toezichthouders er verstandig aan een realistisch beeld te hebben van de mate waarin certificaten daadwerkelijk onderzocht en gehanteerd worden. Nu is er sprake van forse overschatting en dat ondergraaft weer het draagvlak. Dit alles helpt de getroffen boeren nu niet. Dit is voor de toekomst – en voor al die andere sectoren waarin certificeringsnaïviteit heerst.
Peter Noordhoek